Joseph Teixeira de Mattos:
rector in oorlogstijd
Rede, uitgesproken door drs Wally
de Lang tijdens een bijeenkomst
op het Haganum van 20 mei 2005.
Geachte aanwezigen,
Het zal u niet verbazen dat ik Joseph Teixeira de Mattos over wie we
het vandaag hebben, niet uit eigen ervaring ken. Het beeld dat ik me
van deze bijzondere man heb gevormd is uitsluitend gebaseerd op archiefstukken
die ik voor mijn boek 'Slotakkoord der kinderjaren' heb gevonden. Dat
boek gaat over het Joodsch Lyceum in de Fisherstraat en het is het bijvoeglijk
naamwoord 'joods' dat leven en werk van Teixeira in de oorlogsjaren
zou bepalen.
De meesten van u kennen 
Teixeira de Mattos waarschijnlijk als leraar wiskunde. Jarenlang
heeft hij die lessen met hart en ziel op het Haganum gegeven, totdat
7 maanden na het begin van de oorlog, alle joodse leraren ontslagen
moesten worden. Stelt u zich voor, meneer Kloeg, meneer Heijnen: straks
komt er iemand naar u toe en zegt: Vanaf morgen bent u ontslagen omdat
u protestant, katholiek of jood bent. Dat is toch onvoorstelbaar. Van
de ene op de andere dag verdwenen op déze school 5 hooggekwalificeerde
leraren. Naast Teixeira de Mattos waren dat dr. Polak, die Duits gaf;
de heer Zeldenrust, leraar Aardrijkskunde en geschiedenis; Leon Goudsmit
die Franse les gaf, en de lerares Engels en Frans: mejuffrouw Pool.
Rector Van IJzeren was zeer aangedaan door dit verlies. Met tranen in
zijn ogen is hij het slechte nieuws in de verschillende klassen persoonlijk
komen vertellen. Hij kon het niet voorkomen en niet tegenhouden, al
heeft hij dat, bij mijn weten, ook niet geprobeerd. Een paar maanden
later volgde een nieuwe slag: ook de joodse leerlingen moesten van school.
De ontslagen joodse leraren moesten natuurlijk geld verdienen voor hun gezin. Naast een geringe
uitkering van de gemeente hielden de meesten zich, zo goed en zo kwaad als het ging, financieel in leven door het geven
van bijlessen. Dat heeft Teixeira ongetwijfeld ook gedaan. Daarnaast besteedde hij veel tijd aan zijn werk voor de
Portugees Israelitische Gemeente die gevestigd was aan de Prinsessegracht. Niet veel later zou Teixeira daar tot v
oorzitter benoemd worden. Ik geloof niet dat we daaruit moeten concluderen dat hij het orthodoxe joodse geloof was
toegedaan. Ik vermoed dat hij vrij liberaal was in zijn opvattingen. Misschien bevinden zich hier in de zaal familieleden
die daar meer over weten.
Vanaf december 1940 zat Teixeira dus zonder werk. Het moet in zekere zin een 'blessing in disguise'
geweest zijn, dat de Duitse bezetter 8 maanden later een nieuwe maatregel afkondigde: alle joodse kinderen moesten naar
aparte joodse scholen. Stel je voor, en nu richt ik me tot de scholieren die hier aanwezig zijn: uit de klas waar je al
jaren mee optrekt, verdwijnen je vrienden en vriendinnen. En waarom? Omdat ze joods zijn. De scheiding tussen joden en
niet-joden werd steeds meer een feit.
Op die nieuw op te richten joodse scholen konden uiteraard
alle en joodse leraren lesgeven en het zal u dan ook niet verbazen dat
de zojuist genoemde Haganum-leraren, op mejuffrouw Pool na, een aanstelling
kregen op het Joodsch Lyceum aan de Fisherstraat. Zij konden weer aan
de slag op wat we tegenwoordig een kleine school noemen: 240 joodse
leerlingen en 20 joodse leraren.
Teixeira begon in eerste instantie als leraar wiskunde en kosmografie,
maar werd al snel na het gedwongen vertrek van rector Bartels als rector
aangesteld, en wel in mei 1942.
Hij viel meteen met zijn neus in de boter: het was een drukke tijd.
Er moesten toelatingsexamens georganiseerd worden want, hoewel het een
joodse school was die verplicht joodse kinderen moest aannemen, werd
niet iedereen zomaar toegelaten. Ook de eindexamens stonden voor de
deur. Toch kon de school in deze periode, mei 1942, nog als een redelijk
normale school functioneren. Maar lang zou dat niet duren: de maatregelen
tegen de joden werden steeds sterker. Zo mochten joden niet meer zonder
toestemming reizen, moesten ze hun fietsen inleveren en werd het openbaar
vervoer voor hen verboden. Er kwamen veel minder leerlingen op school,
eindexamenleerlingen die moesten lopen kwamen te laat en ook leraren
kwamen niet opdagen. Teixeira overwoog om de feestelijke diploma-uitreiking
voor de eindexamenleerlingen helemaal niet te laten doorgaan. Hij verwachtte
dat 60 % van de leerlingen niet zou komen opdagen. Gelukkig werd hij
tijdens de lerarenvergadering door de andere leraren overgehaald en
zo kon dat laatste normale schooljaar toch nog enigszins vrolijk worden
afgesloten. Vlak voor de vakantie bestelde Teixeira nog snel 32 nieuwe
schoolbanken bij de gemeente voor de 100 extra nieuwe leerlingen die
hij na de zomer op school verwachtte.
De grote vakantie brak aan, maar van zomerzotheid en leuke fietstochtjes was in dat oorlogsjaar
allang geen sprake meer. De eerste oproepen voor deportatie vielen bij de joden in de bus, de maatregelen tegen de
joden werden sterker, er werden razzia's gehouden en de angst nam toe.
Hoe zou het met de school gaan na de vakantie? Toen de deuren van het Joodsch Lyceum in september 1942 weer open
gingen werden bange voorgevoelens bewaarheid. De opkomst was schrikbarend laag. Veel schoolbanken bleven leeg.
Van de 248 leerlingen die de rector verwachtte, kwamen er slechts 112 opdagen: minder dan de helft! Wat moetje dan
als hoofd van de school? Je hebt het lesrooster klaar, klassen zijn ingedeeld en dan komen ze niet. Waar waren ze?
Enkele ouders hadden keurig een briefje geschreven. Zij schreven dat hun kind een baantje bij de Joodsche Raad had
aangenomen in de hoop op vrijstelling voor deportatie. Anderen lieten weten dat hun kind naar Duitsland was vertrokken.
Weer anderen dat het onmogelijk was naar school te komen vanwege de afstand en het verbod om de tram te pakken.
Teixeira schreef alle afwezigen een briefje met de mededeling dat hij per omgaande bericht wenste te ontvangen
omtrent de reden van afwezigheid. Daarop kwamen veel briefjes terug met daarop een stempel van de posterijen: "retour
afzender / adres onbekend". De bewoners waren vertrokken, gevlucht voor zover dat nog mogelijk was, ondergedoken of
reeds naar Duitsland getransporteerd.
Vanaf dat moment breidde het takenpakket van rector Teixeira zich zo enorm uit dat hij het met 40 uur werken in
de week waarschijnlijk niet heeft gered. Hij moest niet alleen lesroosters aanpassen en klassen samenvoegen, er
werd door leraren, leerlingen en ondersteunend personeel voortdurend een beroep op hem gedaan voor hulp: hij moest
reisvergunningen aanvragen voor zijn leraren bij de Joodsche Raad.
Het personeel smeekte hem in gesprekken om hen toch vooral niet te ontslaan want als je geen werk had moest je
eerder naar Westerbork. Daarom schreef hij talloze brieyen aan de Joodsche Raad met het verzoek om vrijstellingen
voor zijn leraren.
Er heerste een koortsachtige jacht op stem pels, vrijstellingsstempels; een stempel op het persoonsbewijs betekende
voorlopig uitstel van deportatie, 'bis auf weiteres' vrijgesteld. Die woorden, ' bis auf weiteres' raakten steeds meer
geďntegreerd in het gewone taalgebruik. Na een ontmoeting zei men vaak ' bis auf weiteres', een wel heel wrange
afscheidsgroet voor wat je eigenlijk wilt zeggen: 'tot ziens'.
Voor Teixeira ontstond er een
enorme papierwinkel door de correspondentie met de Joodsche Raad.
Teixeira probeerde 'als een vader', een rechtvaardige vader, het beste voor zijn personeel en leerlingen te bereiken.
Hij wilde dat al zijn personeel een vrijstelling zou krijgen zoals blijkt uit een brief die hij in oktober 1942 aan de
Joodsche Raad schreef: "Ik dring er met klem bij U op aan dat al mijn personeel gestempeld worde. Indien allen die niet
gestempeld zijn van hier verdwijnen en slechts zij gestempeld worden die bij een orgaan van de Joodsche Raad onmisbaar
zijn, dan blijft er niemand over om de functies van stoker-werkman, amanuensis en schoonmaakster te vervullen. Een
school zonder Rector, leraren en leerlingen is niet wel denkbaar; echter een school zander bijbehorend personeel
evenmin. Ik hoop dat het U mogelijk zal zijn in deze richting nog iets te bereiken".
Twee dagen later al kreeg Teixeira den negatief antwoord op zijn verzoek aan de Joodsche Raad. Het frustreerde hem
en hij was geďrriteerd. Dat blijkt uit zijn doorhalingen, kanttekeningen - zelfs in steno - die hij op de brief
maakte. Teixeira vond dat de stempels oneerlijk verdeeld werden omdat de Joodsche Raad haar werknemers als eersten
een stempel gaf. Per omgaande post schreef hij weer een brief: " Het is mij bekend en ik vermoed U ook, dat een groot
aantal leerlingen hun school ongeveer 11 juli verlaten hebben en zich beschikbaar hebben gesteld voor de Joodsche
Raad en hierdoor in het bezit is gekomen van beschermingsstempels. Vele andere leerlingen hebben dien weg niet gekozen
en zijn hun school trouw gebleven, vaak leerlingen van wie meer verwacht kan worden. Tegenover deze laatste lijkt het mij
niet billijk indien ook niet voor hen een aantal beschermingsstem pels beschikbaar wordt gesteld. Zij hebben zich
weliswaar nog niet verdienstelijk gemaakt, echter zij zijn zich blijven voorbereiden om later verdienstelijk te kunnen zijn.
Ook voor de Joodsche gemeenschap is het van het grootste belang, dat deze leerlingen, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk
beschermd worden. Het gaat om de volgende leerlingen ...", en dan volgen de namen van 12 leerlingen in de leeftijd van 16-18 jaar.
Ook deze brief van Teixeira mocht niet baten: van deze twaalf leerlingen hebben slechts drie de oorlog overleefd.
De rector was eigenlijk het centrale punt in de school bij wie alle ellende samenkwam. Hij kreeg te
maken met bezuinigingen omdat de Nederlandse gemeenten de joodse scholen niet meer mochten subsidiëren, er was geen
geld voor salarissen, maar het ergste was toch wel het dagelijks verdwijnen van leerlingen en leraren en de personele
besognes die dat tot gevolg had. Er waren leraren die pas één week les gaven aan het Joodsch Lyceum en toen een oproep
kregen om te vertrekken. Vanaf september 1942 verdwenen er ongeveer 5 leerkrachten per maand; het was net een stoelendans
die Teixeira aan de gang moest proberen te houden. Vervangende leerkrachten waren nauwelijks te krijgen, laat staan 5
per maand. En de rector wist natuurlijk waarom zijn leraren niet kwamen opdagen: ze waren ondergedoken, gearresteerd,
gedeporteerd of gevlucht. Die wetenschap moet een extra emotionele belasting voor hem betekend hebben. Bedenk daarbij
dat hij zelf natuurlijk óók, samen met zijn familie, dagelijks de dreigingen ondervond. Bedenk óók wat zo'n voortdurende
wisseling onder de leraren betekent voor leerlingen: dat is onrust, er kan geen vertrouwen ontstaan tussen de leraren en
leerlingen, er is geen sprake meer van eenheid in het lerarencorps, en er ontstaat geen schoolcultuur meer. De leerlingen moesten
voortdurend wennen aan de manieren van lesgeven van de nieuwe leraren: sommigen hadden weinig ervaring, anderen waren onbevoegd.
Weer andere leraren waren zo hooggekwalificeerd dat ze nauwelijks op middelbare schoolniveau uitleg konden geven. En dan elke ochtend:
de confrontatie met weer een schoolbank die leeg bleef ...
Toch moeten we dit ook niet alleen negatief zien: zowel leraren als leerlingen waren sterk op elkaar
aangewezen op deze joodse school en dat gebeurde in goede sfeer. Ondanks de vele wisselingen bood de school een bepaalde
vorm van zekerheid en structuur die op andere terreinen in die dagen ver te zoeken was. Toen de school in december 1942
moest verhuizen naar de Bezemstraat zei Teixeira de Mattos dat ook met zoveel woorden tijdens een lerarenvergadering: "De
eerste en tweede klassen zijn tot kleine clubjes ineengeschrompeld. Het karakter van de school is hierdoor familiairder,
gezelliger geworden", om daar meteen als streng opperhoofd aan toe te voegen: "De kleine clubjes brengen het gevaar mede
dat ook de regelmaat enigszins verslapt. Men houdt vooral in het oog dat de kinderen hier niet alleen komen om kennis op
te doen, maar ook om een voorbeeld te hebben voor het leven, dat voor hen regelmaat eist".
De school als voorbeeld voor het leven. En dat in een tijd waarin de grote vijand die joodse levens
ongedaan wilde maken. Dat is de kracht van de school en van Teixeira geweest: dat hij ondanks alle dreigingen, angsten en
onzekerheid, keihard gewerkt heeft om de joodse kinderen letterlijk en figuurlijk bij de les te houden. Het gewone
schoolleven ging door met regelmaat, proefwerken, nablijven en af en toe een ontspanningsmiddag. Binnen de dagelijkse ellende
waren ze bezig met iets opbouwends, met kennis die bruikbaar zou zijn in het leven, in de toekomst, hoe ongewis die er
ook uitzag in die dagen. Kennis als voorschot op toekomstig geluk. Kennis als hoop. Hoop als teken van leven.
Hoewel wij de afloop van het verhaal kennen moet het tot het eind toe verteld worden.
De klassen werden steeds kleiner. In maart 1943 waren er nog maar 37 leerlingen. In zeven maanden tijd waren 25 leraren
verdwenen, al had Teixeira er met allerlei tovermiddelen toch weer 17 nieuwe bij weten te krijgen. In de laatste
lerarenvergadering (Teixeira wist natuurlijk niet dat het de laatste lerarenvergadering zou zijn) heette hij de nieuwe
leraren van harte welkom op zijn school om daar meteen aan toe te voegen: "Ik hoop dat u er allen volgende maand nog
bent ..."
Het mocht niet zo zijn.
Op 10 april werd door commissaris-generaal Rauter bekend gemaakt dat alle joden binnen twee weken
verdwenen moesten zijn uit de provincie Zuid-Holland. Dit betekende het einde van de toch al zo klein geworden school.
Vijf dagen later sloot de school haar deuren en vertrokken veel leerlingen en leraren, tesamen met hun gezin en andere
joodse Hagenaars, in totaal 624 man, met de laatste trein naar kamp Vught.
Teixeira bleef met zijn administrateur achter om de schoolzaken af te handelen.
Eind september 1943 zou Teixeira zich bij de Barnveldgroep voegen. Vlak daarna werd hij overgebracht
naar Westerbork. Het zou me niets verbazen als hij zich ook daar met onderwijs heeft beziggehouden.
In september 1944 zou hij nog een laatste moeilijke gang maken. Naar Theresienstadt. Wat hij daar heeft meegemaakt
zullen we nooit weten. We mogen blij zijn dat Teixeira die tijd heeft weten te overleven. Hij zou nog een aantal jaren
aan de gemeente Den Haag zijn beste onderwijskrachten geven, maar zo zwaar als tijdens zijn korte rectoraat zou hij
het gelukkig nooit meer krijgen.
Uit: Socialiter Najaar 2005